maandag 5 oktober 2015

Epiloog

Het zit erop.

Het beginnen van een nieuw project is als een vakantie boeken: voorpret. Het afronden ervan is meer vergelijkbaar met de nacht voor je vertrekt: op een gegeven moment moet je gewoon ophouden met je koffers te controleren, loslaten, en gaan slapen. Zoals ma weet is dit niet het eerste project dat ik voor iemand anders bouw. Zo'n project afronden is een wat melancholische aangelegenheid. Maar ik overhandig het jullie natuurlijk graag vrijdag!


Praktisch


Nog wat huishoudelijke aspecten over het model. Het zit goed vastgelijmd aan een transparant statief, maar het beste is om hem op te pakken bij het vliegtuig, niet bij het statief, ongeveer ter hoogte van net achter de vleugels aan de zijkanten van de romp. Stofvrij houden doe je het beste met een brede penseel met zachte haren (en dus niet impulsief met een plumeau zoals Maartje een tijd terug hier bijna probeerde, broer-zus-liefde heeft zijn grenzen, echt). Eventuele vlekken het liefst met zo min mogelijk water en een doekje verwijderen. Tijdens het bouwen is helaas één blad van de tweede propeller van rechts (vanuit de piloot gedacht) afgebroken, die zit aan de onderkant met secondelijm en daar zul je dus extra voorzichtig mee moeten zijn. Als er ooit iets afbreekt, bewaar het, dan kom ik het repareren als ik weer eens langs kom.

Modelbouw; de toeristische route


In dit laatste blog wilde ik nog wat leuke facetten van de hobby met jullie delen. De ene modelbouwer is de andere niet, en er bestaan vele niches. Ten eerste natuurlijk hout, een tak van sport waar mijn eerste stappen nog niet heel goed in verliepen. Moet ik nog commentaar geven bij een model als hiernaast? Hoewel het soort effecten dat bouwers hier toepassen zoals verouderen natuurlijk hetzelfde is, gebeurt het op hele andere manieren. Die tinten in de zeilen bijvoorbeeld, die worden gewoon gemaakt door het stof in een tijdje in thee te dompelen. Hout-bouwers rekenen zichzelf meestal toch tot een andere groep; ik ken weinig pagina's waar zowel hout-bouwers als plastic-bouwers actief zijn. Modelspoorfanaten zien zichzelf in de praktijk toch ook niet echt als verwant aan ons plasticvolkje. In Oegstgeest is één modelbouwwinkel, die in het verleden eigenlijk altijd vooral door oude mannen bevolkt werd, spoorliefhebbers. Als plasticbouwer werd je nog net niet weggekeken. Dit heeft ook te maken met dat spoorbouwers andere schalen hanteren die ongebruikelijk zijn in de reguliere modelbouw. Er is een wijziging in het personeel geweest, tegenwoordig schaam ik me niet meer om daar binnen te komen.

Egg-plane, F-16.
Je zou kunnen beweren over modelbouw dat het niet creatief is, in die zin dat je instructies opvolgt en probeert na te maken. Volgens die definitie zou fotografie ook niet creatief zijn terwijl ik zeker weet dat je dat niet tegen een fotograaf moet zeggen, zo geldt het eigenlijk ook bij modelbouw. Maar modelbouwers hebben zeker gevoel voor humor, althans sommigen. Ten eerste zijn er de zogenaamde egg-planes (zie links, uitleg overbodig), een soort cartoonvarianten van reguliere modellen. Met name in Azië en in het bijzonder Japan zijn deze zeer populair. Deze worden met net zoveel toewijding gebouwd als reguliere modellen.



Verder is er nog what-if-modeling: het proberen te bouwen van vliegtuigen die bijvoorbeeld nooit bij een bepaald land hebben gevlogen, zoals de Su-27 (één van de Russische toestellen die momenteel Syrië bombarderen), maar dan in Amerikaanse uitvoering:

"USAF" Su-27
Omdat 3D-computermodellen van veel vliegtuigen gewoon beschikbaar zijn, is het totaal niet moeilijk om zelf zo'n ontwerp te maken; verder kan je decals voor ongeveer alles bestellen, kleurreferenties zijn overal op het net te vinden. Of wat te denken van een Hello Kitty F-22 "Raptor" zoals hieronder?

Wie zei er dat het een mannenhobby is?


Tot slot waarschijnlijk de meest creatieve vorm van modelbouw (al komt het niet zo vaak langs op FB) kit-bashing, het gebruiken van onderdelen uit verschillende niet-gerelateerde kits om iets nieuws te bouwen, zie onder.

Links het gekitbashde model, merk op dat de cockpit afkomstig van de befaamde Bell 47 "M.A.S.H."-helikopter.

Ik zie mezelf nog niet zo snel kit-bashen, hoewel de mogelijkheden enorm zijn. Een what-if'je misschien, een Nederlandse uitvoering van de Franse Dassault Rafale bijvoorbeeld. Omdat we er veelvouden van hadden kunnen kopen t.o.v. de JSF. En omdat hij beter is. En... ach, laat maar.

Een uitstervende hobby?


Ik ben eigenlijk wel blij met mijn geboortejaar, blij dat ik me destijds voor analoge zaken als modelbouw kon interesseren. Bedankt daarvoor. De prognose voor mijn hobby ziet er niet al te best uit. Net als bij platenzaken moeten de gewone bouwwinkels hard concurreren met de online-winkels. Hoe Sjaak's dat doet, het is me een raadsel, misschien verkoopt hij wiet via de achterdeur maar dat lijkt me sterk.

Leiden heeft gek genoeg geen eigen modelbouwvereniging, ik ben één keer naar een open dag van de vereniging in Hoofddorp geweest, en ik kan jullie zeggen dat de gemiddelde leeftijd hoog is. De nieuwe generaties zijn ook minder geïnteresseerd vanwege alle digitale verleidingen. Bovendien hebben de ontwikkelingen in 3D-printers ook hun prijs: waarom zou je nog alles zelf in elkaar zetten? 

Het is maar goed dat plastic niet bederfelijk is wat dat betreft. Gezien het enorme hamstergedrag van bouwers hebben ze vaak genoeg voor het (drie-)dubbele van hun levensverwachting, dus zullen er nog lange tijd kits in omloop blijven. Een nogal cynisch gegeven van de wereld wat dat betreft is dat bouwers dol zijn op yard sales vanwege overlijden: totaal onwetende familieleden verkopen dan vaak de allerbeste dozen voor veel te weinig. Maar dat terzijde.

Al met al denk ik dat de charme van het zelf snijden, schuren, voegen, plakken en wat al wel niet nog tijden zal doorleven. Sjaak's verkoopt bijvoorbeeld ook metalen modellen die al in elkaar zitten, maar waarom zou ik dat kopen? Revell USA heeft tegenwoordig als slogan "I made that!". En dat denk ik toch het liefst als ik naar een model kijk dat Maartje bijna van mijn TV had geveegd.

Met een plumeau. 

maandag 28 september 2015

Kelly Johnson: "I knew I wanted to build airplanes since I was 12 years old"

Met jullie model in de laatste stappen leek het me leuk een stuk achtergrond te geven bij de man die onwaarschijnlijk veel vliegtuigen heeft ontworpen (waaronder de Connie), danwel de regie van het ontwerp ervan heeft gedaan: Clarence 'Kelly' Johnson, die eigenlijk vrijwel altijd gewoon Kelly genoemd werd.

Jeugd


Kelly Johnson werd in 1910 geboren in een afgelegen mijndorpje met de wat merkwaardige naam Ishpeming, Michigan. Zijn ouders waren van Zweedse komaf en waren straatarm, iets waar Johnson zich zijn hele leven voor zou schamen. Hij nam zich dan ook voor nooit zelf zo te eindigen. Wat zijn bijnaam betreft: Johnson werd op de lagere school aanvankelijk gepest. In het simpele Ishpeming begrepen ze zijn voornaam maar niet, en maakten er spottend 'Clara' van. Johnson was blijkbaar niet gediend van die feminisering, want op een dag noemde een vaste 'Clara-zegger' hem opnieuw bij die naam en tackelde Johnson hem. Het gevolg was een gebroken been, waarna ze hem Kelly gingen noemen, naar het liedje "Kelly with the green necktie", een Iers liedje dat vaak bij sportoverwinningen werd gezongen uit die tijd. Dit geeft al een klein inkijkje in de markante persoon die hij zou worden.

Johnson aan de Universiteit van Michigan in de windtunnel. Dit is de Lockheed 10 Elektra. 

Vroege carrière


Ontwerp van Johnson voor een Mach-3 motor.
Kelly Johnson was best een eikeltje, om het zo even te zeggen. In 1932 werd hij bij Lockheed aangenomen als veelbelovend ingenieur. Lockheed wreef zichzelf in de handjes over hun nieuwe toestel, de Elektra 10 (zie foto boven). Ze vonden het maar wat mooi, all-metal, een novum in die tijd. En Johnson had het lef de directiekamer binnen te lopen, en ze heel fijntjes aan de hand van zijn berekeningen uit te leggen dat er kritieke zwaktepunten zaten in het model waarop men bij wijze van spreken al champagne wilde drinken. Één van Johnsons uitgesproken talenten was namelijk het snel inschatten van vorm, gewicht en verdeling, en hij kon met schattingen op waarden komen waar anderen lange rekensessies voor nodig hadden. Hij ging ermee aan de slag, loste het op, en hij had zijn eerste credits binnen bij Lockheed.

Johnson was een man die volgens eenvoudige maar effectieve principes leefde en werkte. "Be quick, be quiet, and be on time" was zijn belangrijkste. Toen het Britse Ministerie van de Luchtmacht hem een deadline van drie dagen gaf om allerlei last minute (en uiteraard totaal chaotische) wijzigingen aan de nieuwe Hudson-bommenwerper door te voeren, sliep hij dus drie dagen bijna niet, en het werk was gedaan. Je krijgt een beetje een beeld over wat voor persoon we het hebben.

De P-38.
De Britten waren zeer onder de indruk, en wilden graag verder met Lockheed. Maar de vraag was: zouden ze al hun vertrouwen kunnen leggen in zo'n jong persoon? Het was toen dat Lockheed de verstandigste beslissing uit hun geschiedenis nam: dat gewoon doen. Hij ontworp tijdens WO2 de razendsnelle P-38 "Lightning" die met een regen van vuurkracht bommenwerpers bestookte (links). Maar hij heeft ook veel civiele toestellen op zijn naam, zoals jullie Connie, maar bijvoorbeeld ook de L-1011 "TriStar", een markant toestel met zijn drie motoren, al viel de verkoop enorm tegen (dit was één van de redenen waarom Lockheed overging tot het betalen van steekpenningen).

Het was voor iedereen natuurlijk duidelijk na de oorlog dat het tijdperk van de propellerjagers erop zat. Bommenwerpers konden misschien nog wat langer blijven draaien. Lockheed had wat de USAF betreft de eer om het allereerste operationele straalvliegtuig af te leveren: de P-80 (de 'P' staat voor 'Pursuit', later werd dit de 'F' van 'Fighter'). De P-80 (foto onder) werd gevlogen tijdens de Korea-Oorlog, en werd bij bijvoorbeeld de Nationale Reserves van de VS nog aangehouden to 1970. In 1952 werd Johnson benoemd tot chief engineer op het hoofdkantoor van Lockheed in Burbank, Californië. In 1956 klom hij door naar Vice President R&D.

Skunk Works, officieel logo.
Maar het échte verhaal begint in 1958. Dan wordt Johnson Vice President Advanced Development Programs (ADP). En daar begint ook het verhaal van de Skunk Works. Het zat zo; hun eerste lab was praktisch ongeschikt om in te werken door de voortdurende stank van een nabijgelegen plasticfabriek. Één engineer begon op een gegeven moment de telefoon op te nemen met "Skonk Works!", met een 'o' dus. Dat was een referentie naar een stinkende brouwerij uit een cartoon uit die tijd. Skonk Works bleef zo hangen, dat Johnson verwachtte van zijn personeel dat ze het met een 'u' gingen uitspreken en opschrijven, om potentiële rechtszaken door de uitgever te voorkomen. Het blijven Amerikanen.

De P-80
Na de Korea-Oorlog ging de CIA zich ineens ook bemoeien met vliegtuigen, om voor de hand liggende redenen. Voor fotospionage begonnen de eisen aan vliegtuigen toe te nemen. Mid-jaren '50 begon SAM-technologie serieuze vormen aan te nemen en dat maakte dat (relatief) laagvliegende vliegtuigen niet meer veilig waren. Vijandelijke straalvliegtuigen maakten het fotograferen ook niet bepaald makkelijk. De oplossing voor dit alles: omhoog. De uitdaging werd een vliegtuig te bouwen dat hoog kon vliegen bij een lage snelheid, met een grote actieradius. Dat vliegtuig werd de U-2 "Dragon Lady", het vliegtuig dat onder andere cruciale info vergaarde tijdens de Rakettencrisis. Ook tijdens het ontwerp hiervan kwam Johnson's felle, gedreven natuur naar voren. Toen tijdens de late fase van het ontwerp de holte voor de camera vastgesteld was op 240 cm, opperde iemand of iemand het nog aan zou durven om de diepte met zes inch te vergroten. Hierop antwoordde Johnson: "Six inches? I'd sell my grandmother for six inches!". Toen met de bouw van de A-12 (feitelijk de SR-71 "Blackbird") begonnen werd, ging al het werk van de Skunk Works zich afspelen op Area 51. Pas vrij recent vrijgegeven documenten van de CIA tonen aan dat het grootste deel van de veronderstelde UFO-waarnemingen testvluchten van de Skunk Works waren. In opperste geheimhouding werd gewerkt aan projecten onder verschillende codenamen. Één daarvan was 'Have Blue' ("Have" uitgesproken als het werkwoord; foto onder). Als je de afbeelding bekijkt kan je hier al duidelijk de vormen van de latere F-117A in terug vinden. Hierover in een ander blog meer.

Have Blue.

Persoonlijkheid en latere leven


Johnson voor zijn U-2.
Johnson was geen makkelijk persoon. Maar hij was consistent in zijn waarden. Hij stond bekend als iemand die agressief ideeën kon verkopen, maar ook snel het vertrouwen van mensen kon winnen. Als een kiene organisator slaagde hij erin een werkomgeving te creëren waarin de natuurlijke creativiteit van medewerkers kon floreren. Van 1964 tot 1980 zat hij in het bestuur van Lockheed en hij werd senior vice president in 1969. Hij nam officieel pensioen in 1975 maar bleef consultant voor de Skunk Works. Naast zijn eerdergenoemde motto was zijn andere KISS: Keep It Simple, Stupid. Zijn nalatenschap aan de wereld van de luchtvaart proberen samen te vatten zou al bijna een belediging zijn, zo lang is de lijst vliegtuigen waar zijn fysieke en geestelijke vingerafdrukken op staan. Ook liet hij de Skunk Works Kelly's 14 Rules Of Management na. Wat het Lockheed-schandaal betreft: hier stond Johnson geheel buiten. Hij walgde zelfs zo van de praktijken toen ze aan het licht kwamen dat hij dreigde op te stappen. Het vliegtuig dat algemeen 'JSF' wordt genoemd is ook van Lockheed en heet officieel de F-35 "Lightning II", een hommage aan de P-38 van Johnson. Ik vraag me ernstig af wat een uiterst integer persoon als Johnson had gevonden van de huidige gang van zaken wat dat betreft.

Na een bewogen leven met een waslijst aan onderscheidingen overleed Johnson in 1990 aan een ziekte die nooit publiek bekend is gemaakt.

zaterdag 26 september 2015

Bouwen, stap 3: schilderwerk, plaatjes.

Voordat ik iets zal laten zien van de huidige stand van zaken, wilde ik nog even graag een plaatje met jullie delen dat ik tegenkwam (klik voor groot). Het was mijn eerste kennismaking met de Connie toen ik 10 jaar geweest zal zijn, in de Suske en Wiske. Willy Vandersteen maakte in 1956 een wereldreis met o.a. de Super Connie. Die wereldreis zou hem inspireren voor wat "Suske en Wiske en de Gouden Cirkel" zou worden. In dit album vliegt het gezelschap eveneens in een Constellation en moet Suske het toestel zelfs landen als de piloot uitvalt. In het plaatje midden boven is de geometrie van de Constellation duidelijk herkenbaar.

Schilderwerk


1/72 B-52
Voor mij is modelbouw eigenlijk pas begonnen toen ik mijn eerste airbrush kocht in 2007. Ik was aanvankelijk aarzelend en vroeg me af of dat nou nodig was. Maar ik kon ook niet ontkennen dat er een behoorlijk gat zat tussen mijn kwastwerk en wat ik op internet langs zag komen. Airbrushen heeft een aantal voordelen. Ten eerste kun je veel beter doseren hoeveel verf je aanbrengt. Bij modelbouw geldt: less is more. Liever eerst met dunne laagjes ("mists" in jargon) beginnen dan te snel een dikke laag aanbrengen die gaat druipen. Ten tweede is de verflaag gemiddeld dunner dan met kwasten, waardoor veel meer detail behouden blijft. Ten derde is het gewoon veel sneller voor grote oppervlakten. Hiernaast zie je een B-52 in 1/72. De lengte van dat ding is 67 cm, de breedte ook zoiets. Wie dat allemaal wil gaan kwasten... Maar het belangrijkste is toch dat je een hele mooie egale verflaag krijgt.

Het nadeel van kwasten is namelijk, dat tenzij je de techniek heel goed beheerst, het altijd zichtbaar zal zijn dat je het met de hand hebt gedaan, en dat staat gewoon niet mooi. Uiteraard gaat niet alles onder de airbrush. Cockpits en details zoals wielen schilder ik met de hand. Alleen in hele grote schalen zoals 1/35 heeft het zin om ook de cockpitruimte te airbrushen.

Om rechte vlakken ook goed recht te schilderen, is er net als bij schilderen in huis maskeertape. Het meestgebruikte merk is van Tamiya. Het is behoorlijk prijzig spul. Maar het is het geld meer dan waard. Het hecht echt geweldig, en laat toch geen lijmresten achter. Dat er toch verf onder kruipt komt echt zelden voor en is meestal het gevolg van onzorgvuldig afplakken. Voor kleine en onregelmatige oppervlakken is er ook nog "liquid mask", een goedje dat je op bijvoorbeeld kleine ruitjes kunt schilderen. Binnen een paar minuten vormt het een soort elastische laag die je er later weer af kunt halen. In schilderen, maskeren e.d. kun je je natuurlijk ook verliezen, zoals het plaatje hiernaast humoristisch aangeeft. Je ziet hier soldaten die vlak voor D-Day de zogenaamde 'invasion stripes' aanbrengen op Geallieerde vliegtuigen, zodat piloten ze snel konden onderscheiden van vijandelijke vliegtuigen.


Ik heb inmiddels mijn 'moonshine' thinner de vuurdoop gegeven, en het lijkt goed uit te pakken. De buitenlaag wordt aluminium, en zoals ik al eerder zei: aluminium is unforgiving als het op krassen, naden en andere ellende aankomt. Maar er kwamen eigenlijk nauwelijks problemen met al te zichtbare naden naar voren. Het (voorlopige) resultaat hieronder:

 De 'donuts' rond de propelleras zijn van posterbuddy, om het al geschilderde binnenwerk van de motor te beschermen.


Er moet uiteraard nog genoeg aan gebeuren, maar eigenlijk gaat deze lekker vlot. Het is een heerlijk model wat dat betreft, dat zichzelf praktisch bouwt. Wat nu nog moet gebeuren is het schilderen van details op de romp, de decals en het aanbrengen van de propellers. Jullie krijgen dit model trouwens op een statief. Reken op een lengte van 25 cm bij breedte 27 cm.

Plaatjes


Silvering.
Voor alles wat je onmogelijk nauwkeurig met de hand kunt doen (tenzij je Aziaat bent misschien) zoals letters, nummers en afbeeldingen, zijn er decals. Een decal is eigenlijk gewoon een transparant stukje film (drager) met de afbeelding erop geprint. Ze zitten standaard in een doos, maar je kunt ze ook zelf printen. Het geheel zit aan een stuk karton gehecht met lijm. Als je de decal uitknipt en in water doet, laat de lijm los en komt het stukje film van het karton. Je geleidt het plaatje daarna op je model en brengt het met bijvoorbeeld een wattenstaafje of een cocktailprikker op zijn plek.

Decals zijn erg gevoelig. Heb je slechte kwaliteit, dan breken ze, of plakken ze niet goed. Vroeger, lang geleden zeg maar, ging ik eigenlijk plaatjes plakken op het model met meestal het gevolg rechts. Wat hier gebeurt heet in jargon silvering. Wat er aan de hand is, is dat verflagen op micro-niveau ruw zijn. De decal gaat dus luchtbellen eronder krijgen. In het ergste geval bladdert hij af, in het beste geval ziet het er gewoon niet overtuigend uit, zoals hiernaast. Je ziet gewoon dat het een plaatje is dat over iets anders is geplakt.



MicroSol                                          Rode decal na bewerking.
Hier is een oplossing voor, letterlijk. Het eerste dat je namelijk doet, is een glanslaag spuiten als je model helemaal afgeschilderd is. Dat maakt het oppervlakte weer iets egaler en zorgt voor een kleiner contrast met de dragerfilm. Als je je afbeelding vervolgens overbrengt, neem je een kwast en behandel je de decal met MicroSol, zie rechts. MicroSol is een vreemd ruikend goedje uit een klein ***-flesje dat iedere modelbouwer minstens één keer in zijn carrière heeft omgestoten. Maar wat het heel goed doet is de dragerfilm verslappen. Hierdoor gaat de decal zich helemaal vormen naar de ondergrond, wat een veel realistischer effect geeft. Dit effect zie je het beste in de tweede foto, bij de neus van de P-15D. Het resultaat is dat al het detail in het plastic mooi zichtbaar is door de decal. Het lijkt erop geschilderd, en dat is de bedoeling. 

Hierna gaat het model voor een tweede keer in een glanslaag. Hierdoor worden de decals als het ware verzegeld, en kan je aan de volgende stap beginnen: verweren, ook wel 'weathering' genoemd. Bij jullie model zal dat trouwens praktisch afwezig blijven, omdat civiele airliners en zeker degene die jullie gaan krijgen altijd goed schoongehouden worden. Maar bij militaire vliegtuigen wordt dat veel minder gedaan. Zeker marinevliegtuigen zoals de "Harrier" hieronder, vertellen een zichtbaar verhaal over hun staat van dienst, en het is een hele kunst om dat na te maken.

Hawker Siddeley Harrier.

Weathering is niet één techniek, maar bestaat uit meerdere technieken. Ééntje daarvan beheers ik op dit moment aardig, hierover zal ik later nog wat vertellen. 

maandag 21 september 2015

Bouwen, stap 2: Merken, methodes, middelen.

Geloof het of niet, maar behalve wat hele kleine details die er pas opgaan nadat de hoofdverflaag erop zit, is het belangrijkste lijmwerk voor jullie Connie gedaan op dit moment.

Je hebt dure en minder dure hobby's. Maar 'budgetvriendelijke' modelbouw lijkt een contradictio in terminis. Toch is dat niet waar. Of je nu een PC koopt, een auto of een stereo, altijd zal de fabrikant je ervan proberen te overtuigen gebruik te maken van bepaalde accessoires en hulpmiddelen, het liefst van hun eigen merk indien van toepassing. Wat dat betreft maken merken graag misbruik van de onzekerheid van klanten: uit angst iets niet goed te doen kopen ze maar iets waar een groot merk en een duur prijskaartje op staat, maar waar ze de samenstelling niet van kennen. Om voor de hand liggende redenen heb ik toch altijd geprobeerd om te kijken waarop ik kon besparen.

Homemade verdunner, 96% voordeliger.
Om een voorbeeld te geven: verdunner. 20 jaar geleden gebruikte ik emailverf, op oliebasis dus. Hoewel het niet per sé duurder is, stinkt het, moet je je oplosmiddel (terpentine o.i.d.) kopen, en zit je met chemisch afval. Ongeveer 10 jaar geleden schakelde ik op advies van Sjaak's over op acrylverf. Acrylverf is wateroplosbaar, schoonmaken gaat heel makkelijk. Je oplosmiddel kan je uit de kraan halen, en het is stukken minder giftig. Alleen kost verdunner E 8,- voor 100 mL. Dat is al met al toch behoorlijk duur, en toevallig las ik een maand geleden nog een bericht van een bouwer die de stoute schoenen had aangetrokken na het bekijken van een YouTube-filmpje. Verdunner is namelijk gewoon 1/4 L isopropanol met 3/4 L water en een paar mL glycerine. Isopropanol koop je voor 9 euro per liter bij een online groothandel. Water komt uit de kraan. Glycerine kost een paar euro. Zonder enig merkbaar verschil heb je voor +/- 12 Euro 4 L verdunner!. 4 L uit flesjes uit de winkel kost je in totaal 320 Euro, verdere uitleg overbodig lijkt me.

1/350 "Yamato" van Tamiya, het grootste slagschip ooit gebouwd.
In een eerdere blog had ik uitgelegd dat één van de kenmerken van een goed model is dat je zo min mogelijk kunt zien dat het uit onderdelen uit een doos bestaat. Zelfs de topmerken uit Azië zoals Tamiya (rechts) en Hasegawa, of Eduard uit Tsjechië (de doos uit Japan waarmee jullie me hebben verblijd, ik moest serieus mensen die subtiel aangaven hem te willen kopen van me van me af houden) laten in de handen van ervaren bouwers naden open op plekken waar ze niet horen. Net als bij klussen in huis zit er maar één ding op: voegen! Ook hier kun je voor 6-7 Euro een tube zogenaamde speciale Tamiya-vuller kopen á 25 mL. Of je denkt na en gaat gewoon naar de Gamma en koopt voor precies dezelfde prijs snelplamuur, alleen heb je nu het tienvoudige. Wee je gebeente uiteraard mocht je over dit gegeven met iemand die bij Tamiya-vuller zweert in discussie gaan. Het is bijna de discussie of de WC-rol met het velletje tegen of van de muur af moet hangen.

Jullie model is een in hoge mate aangepaste Connie. Dat betekent dat er vrij veel bijgewerkt moet worden, in het bijzonder: veel geplamuurd. Fabrikanten gaan namelijk niet voor iedere iets afwijkende versie van een model dat ze al hebben een compleet nieuwe mal aanschaffen. In plaats daarvan gieten ze misschien een klein rekje met extra onderdeeltjes, of geven ze instructies om te snijden, zagen, schuren, of plamuren. Plamuren is heel simpel. Hier komen de houten roerstaafjes van Frans goed van pas: je knipt ze met een tangetje in de juiste vorm en je hebt een custom plamuurmesje (onder). Als het gehard is aan de rand knip je gewoon een stukje er vanaf. Na ongeveer 30 minuten kan je de plamuur met schuurpapier of een vijl wegwerken. Met acetonvrije nagellakremover kan je vervolgens met een stuk oud T-shirt eroverheen vegen: dit lost de laatste restjes op en laat een glad oppervlak achter.  Het moge duidelijk zijn: veel spullen voor modelbouw koop je gewoon bij de drogist of supermarkt.
Vlnr: Aanbrengen, uit laten harden, en afvegen met een doekje met nagellakremover. De ruiten met plamuur erover zijn niet aanwezig in jullie versie, en moeten dus in de romp 'opgaan'. 

Net als bij auto's krijgen de meeste modellen na de basisverflaag een laag blanke lak, ook als de uiteindelijke finish een matte is, waarom leg ik in een andere blog uit. Die blanke lak kan je mengen uit potjes verf (gewoon Revell) en thinner. Wanneer je airbrusht heb je altijd een verdunning van ruwweg 1:1 nodig namelijk. Als je dit met merkspul zou doen, heb je voor een liter (dit is echt genoeg voor een paar jaar) 96 Euro nodig. Óf je informeert gewoon even bij medebouwers die je erop wijzen dat je met gewone parketreiniger (HG51) gewoon direct uit de flacon kan spuiten, overdund, en dat het middel bovendien een prachtige extra glans geeft aan transparante delen. HG is niet goedkoop, maar de keuze tussen ongeveer 11 Euro en 96 Euro voor een L lijkt me duidelijk.


Machinegeweer, schaal 1/4.
Er zijn natuurlijk altijd dingen die je niet kunt namaken of emuleren. Maar tenzij je echt in hele grote schalen zoals 1/35 en daarboven gaat werken, hoeft het ook niet zoveel te kosten. Sjaak's gaat natuurlijk niet zijn eigen ruiten ingooien en zeggen dat ik best zelf verdunner kan maken. Aan de andere kant zijn ze nooit te beroerd geweest om me te wijzen op een goedkoper en kwalitatief even goed model wanneer ik bijvoorbeeld overtuigd was dat alleen Tamiya hem had. Maar goed, behalve dat het je de illusie geeft zeer professioneel bezig te zijn, spelen dure merken ook in op ego. Er is een Amerikaans bedrijf, dat MIG heet (niet te verwarren met het vliegtuig uiteraard, het is een afkorting van de voornaam van de eigenaar, Miguel 'Mig' Jimenez), die speciale (en uiteraard zeer dure) kleuren, pigmenten en effecten uitbrengt voor onder andere munitie. Iets zoals hiernaast kan je prima maken met de goedkopere merken, desnoods meng je het een en ander. Maar erbij horen speelt ook een rol. Wat dat betreft zijn het net brommers, al die spullen.

Als het voegwerk er definitief opzit, komt de spannendste stap van alles: de verflaag. Jullie Connie gaat een mooie metallic finish krijgen. Dat is mooi, maar metallic kleuren zijn ook unforgiving: elke kleine kras en imperfectie schreeuwt je tegemoet. Maar dat is voor de volgende keer.

zaterdag 19 september 2015

Bouwen, stap 1. Interieur.

Ik heb het eerder al gezegd, maar bouwen is voor een groot gedeelte heel erg irrationeel en intuïtief. Dat heeft ermee te maken dat er allerlei geruchten de ronde doen over wat je allemaal wel en niet moet doen bij een bepaalde handeling. Bovendien zijn modelbouwers over de noodzaak van sommige technieken net zo verdeeld als sommige telefoongebruikers over Android of iOS.

"Tommies in Holland 1944", detail.
Afgelopen week circuleerde er een prachtig diorama getiteld "Tommies in Holland" dat jullie niet ontgaan zal zijn, waarin een tankloop onverhoed net de hoek van het huis waar de WC stond had ingetikt. Erg ongemakkelijk natuurlijk. Maar wat ik zo intrigerend vind aan dit deel van het model is dat werkelijk élk detail lijkt te kloppen. De tegels, het hout, de afwerking, alles. Je voelt bijna hoe koud het nu ineens in die hoek is en dat is iets dat alleen echte meesters (in dit geval Roy Schurgers, een Nederlander) zo enorm goed kunnen overbrengen.

In de jaren '80 was er in België een zekere meneer Verlinden die van modellen hield. Hij begon een bedrijfje, Verlinden Productions, dat als snel groeide en synoniem werd voor de beste kwaliteit onderdelen en figuren voor diorama's (zoals dat hierboven). Ook hier kan ik weer lang lullen, maar de in dit geval twee plaatjes zeggen alles over de kunst van een interieur bouwen.

U-96, brug
Wat je hier ziet (opklikken=groter) is een doorsnede van U-96, bekend van de film "Das Boot". Het leven op zo'n onderzeeër kon van lange periodes van verveling ineens overslaan in totale spanning wanneer er onderzeebootjagers op de sonar kwamen. Dan moesten alle systemen over op "minimaal" om de dieselmotoren (die uiteindelijk de stroom leverden) niet te hard te laten draaien, aangezien dat voor de geluiden zorgde die het verschil konden maken tussen een sluipweg naar de veiligheid of fijngeperst worden door een waterstroom met 15 keer de normale luchtdruk.






U-96, 'stille stand'
En dat zie je hier rechts. Je voelt de beklemming, het afwachten, de zweetgeur, de zintuigen van al die mannen die op scherp staan. Het is overbodig om te melden dat in zoiets bouwen maanden aaneen gaan zitten. Verlinden is uiteraard ook niet goedkoop. Tegenwoordig heet zijn bedrijf Verlinden Productions, Inc. en is het gevestigd in de VS.

Modelbouw is vaak rationeel bezien totale onzin. Ik zag ooit een verslag langskomen
van iemand die aan een Lancaster bommenwerper (rechtsonder) aan het werken was. Van de cockpit tot het eind is een krap soort tunnel voor de bemanning om zich te kunnen bewegen, waar ook communicatiestations e.d. waren. Ik zag de bouwer in kwestie het interieur over de hele lengte perfect uitwerken. En daarna gingen de helften aan elkaar en... zou niemand er ooit nog wat zien, zoals je aan de vorm van het vliegtuig kan zien. Waarom doet zo'n man dat dan toch? Gevoel. Het idee 'dat je weet dat het erin zit'. Dit type vliegtuig hoorde trouwens bij de beruchte "Dambusters", RAF-squadrons die met speciaal ontworpen 'stuiterbommen' dammen in het Rijnland open moesten krijgen. De verwachting was dat het grote impact zou hebben op de Duitse oorlogsproductie. Hoewel de missie een huzarenstukje was (en de piloten oprecht moed en eer toegeschreven kan worden), viel de uiteindelijke winst zeer laag uit en verdronken er vooral Sovjetkrijgsgevangenen. En die hoorden toch echt bij de Geallieerden...

De AVRO Lancaster
Wat het interieur van jullie model betreft: daar kan ik vrij kort over zijn, dat is niet echt uitgebreid. Zoals je onder ziet is er wel een cockpitruimte, maar het probleem is de kleine raampjes die er daarna overheen gaan, waardoor je er maar weinig van te zien krijgt. Vandaar dat ik het nu alvast laat zien. De Super Connie had in de cockpit ruimte voor piloot, copiloot en boordwerktuigbouwkundige. Verder is er niet zo heel bijzonders over te zeggen wat dat betreft. Er zijn ook bouwdozen te krijgen met het complete passagiersinterieur erbij, maar die kosten aanzienlijk meer, en feitelijk is het zonde omdat de vensters daar ook vrij weinig te zien overlaten. Alleen wanneer je voor een halftransparante bouwdoos zoals op de onderste foto zou kiezen, heeft vol op het interieur gaan echt zin. Maar ja, het gevoel hè...

Revell Super Connie, cockpit.
B-17G "Flying Fortress". Merk de zichtbare bommen op direct achter de geschutskoepel.


woensdag 16 september 2015

Air Force One

Nixon neemt afscheid van het het volk voor VH-3, "Marine One".
Als je hun militair vertoon even wegdenkt zijn er denk ik weinig voertuigen die zo iconisch zijn voor Amerikaanse prestige en macht als "Air Force One". Bij Air Force One denken we meestal aan een grote Boeing of iets van die strekking, maar in werkelijkheid heeft de Amerikaanse president verschillende vliegtuigen en helikopters tot (vooralsnog) zijn beschikking. Onder Air Force One valt bijvoorbeeld de VH-60 (een Black Hawk) en daarvoor de VH-3 (hiernaast). Een Amerikaans presidentieel toestel krijgt altijd de militaire aanduiding plus de letter "V" ervoor. De VH-3 die lang als presidentiële helikopter heeft gediend, wordt bijvoorbeeld in het leger met "H-3" aangeduid. Om het nog ingewikkelder te maken heet de helikopter eigenlijk niet Air Force One, maar Marine One. Een ander type helikopter heet weer Army One. Ze vallen dus ook onder die betreffende takken van de strijdkrachten. Bureaucratie boven alles.

De eerste "Air Force One". 
Tot ongeveer de jaren '30 was het hoogst ongebruikelijk voor de president om zich over grote afstanden te verplaatsen, ook binnenlands, zelfs al waren er vliegtuigen beschikbaar. De reden was dat communicatie op afstand lastig ging en reizen veel kostbare presidentiële tijd in beslag nam. De president diende simpelweg in Washington te blijven in het tijdperk voor draadloze- en satellietcommunicatie. Als er gereisd werd, was dat meestal met de trein. Dat heeft Amerikaanse presidenten niet belet het luchtruim te kiezen, zoals op de afbeelding rechts. Hier zie je president Theodore Roosevelt in 1910, die krap 7 jaar na de eerste vlucht plaatsneemt in de heuse Wright Flyer. Roosevelt was alleen geen president meer op dat moment. Toch wordt dit moment beschouwd als de eerste presidentiële vlucht. Hierna treedt er namelijk een behoorlijk gat op, tot 1933.

De Douglas Dolphin.
Civiele vliegtuigen in die tijd waren bepaald niet betrouwbaar. Pas in het begin van de jaren '30 begonnen vliegtuigen op de markt te komen die volledig uit metaal gemaakt waren om maar te beginnen. Levensverzekeringen voor piloten werden aangeboden, maar tegen enorm hoge premies. In 1933 koos president Franklin D. Roosevelt als eerste zittende president een eigen vliegtuig, een all-metal vliegboot, de Douglas Dolphin (links). De presidentiële Dolphin was uiterst bescheiden naar moderne maatstaven: er was ruimte voor vier passagiers en een bescheiden slaapvertrek. Het is overigens maar zeer de vraag of FDR ooit echt in het ding gevlogen heeft. Het is in elk geval het eerste vliegtuig dat specifiek aangeschaft is met als doel VIP-reizen voor de president.

VC-54, "The Sacred Cow"
In de Tweede Wereldoorlog groeide de bezorgdheid bij de luchtmacht over de veiligheid van het vliegen door een president in een regulier civiel toestel. Aanvankelijk werd de C-87 voorgesteld als toestel, maar aangezien dit een civiele versie was van de B-24 Liberator (een bommenwerper) besefte men al snel dat dit niet heel ideaal was qua beeldvorming naar vijandelijke vliegtuigen. Het eerste vliegtuig dat een 'echte' Air Force One was  (gekozen vanuit de luchtmacht dus), was de Douglas C-54. Dit is een vergrote en doorontwikkelde DC-3 "Dakota". Met dit vliegtuig vloog FDR o.a. naar de Yalta-conferentie in 1945. De VC-54 heette "The Sacred Cow" (rechts), en had slaapruimte, een radiotelefoon en een uitklapbare lift aan boord voor de rolstoel van de president. De term Air Force One bestond toen nog niet. En ook hier speelt de Connie weer een rol.

VC-121E, de Columbine III
Vóór de term Air Force One gebruikt werd, had ieder presidentieel vliegtuig een eigen "callsign", zijn eigen radiocode. Die werd vaak vrij eenvoudig gekozen. First Lady Mamie Eisenhower vond de 'columbine' (een bloem) bijvoorbeeld erg mooi. Dus heette het vliegtuig van de Eisenhowers (een gewone Connie), de "Columbine II". Er kwam echter ellende toen tijdens een vlucht een ander, civiel vliegtuig met dezelfde callsign het luchtruim rondom hetzelfde vliegveld binnenkwam. Eisenhower stapte daarna over op een Super Connie, die de officieuze naam "Columbine III" kreeg, maar als eerste onder callsign Air Force One ging vliegen, om elke toekomstige verwarring te voorkomen. De voorzieningen waren uiteraard ook vooruitgegaan (onder), al staat het nog steeds nauwelijks in verhouding tot de huidige Air Force One.

VC-121E Columbine III, conferentieruimte.
Uiteindelijk trof de presidentiële Super Connie hetzelfde lot als haar soortgenoten: rond het einde van de jaren '50 werd ze vervangen door superieure straaltoestellen, in dit geval de Boeing 707. Het huidige presidentiële vliegtuig is een Boeing 747-200, met als officiële aanduiding VC-25. Deze zal in de toekomst vervangen worden door het allerlaatste Boeing-model, de 747-8.

Het interieur van VC-25.

dinsdag 15 september 2015

Bouwen. Stap 0.

Om te bidden hoef je natuurlijk niet naar een kerk te gaan. Bidden kan overal. Maar een kerk, het ritueel eromheen, dat geeft de meerwaarde. Zo is het ook met modelbouw.

Als je jezelf als bouwer serieus neemt, kan je jezelf bepaalde dingen gewoon niet permitteren, ook al zou je je heel sterk af kunnen vragen hoeveel effect het nalaten van handeling X nou eigenlijk echt op je eindresultaat heeft. Lach erom, maar modelbouw is een intieme kwestie. Je werkt namelijk niet alleen met het plastic. Je werkt ook met de werkelijkheid waarop het gebaseerd is. In korte tijd leer je enorm veel over de geschiedenis, de essentie van een bepaald voertuig of vliegtuig.


Zelf vind ik dat een "goed model" aan drie regels moet voldoen. Ten eerste moeten de verf, de vorm, en de plaatjes ("decals", spreek uit "die-kèls") natuurlijk kloppen. Ten tweede moet je aan het model zo min mogelijk kunnen zien dat het uit onderdeeltjes uit een doos is opgebouwd. En ten derde moet een model een verhaal vertellen, iets overbrengen. Ook daar kan je lang over praten, maar dit meesterlijke diorama illustreert precies wat ik bedoel.

Het diorama heet "M4A2 Saipan Beach" (klik op foto voor groot) en is gemaakt door een Hongaar genaamd Peter Horvath. Wat je ziet is één van de vele gezonken Amerikaanse tanks op het strand van Saipan. Een meesterwerk zoals dit bouwen kost jaren om onder de knie te krijgen. Toch is het toch echt ooit begonnen met een doos die waarschijnlijk bij Sjaak's gewoon in de winkel ligt.

Een model maken begint eigenlijk net als een vakantie: met voorpret. De inhoud van de doos doornemen, in je handjes wrijven, enzovoorts. Maar de eerste echte stap van het bouwwerk is altijd een hele saaie stap: wassen.

Het probleem is namelijk dat de mallen waarin het plastic gegoten wordt licht ingevet zijn. Als je zomaar het plastic zou gaan schilderen zitten er dus nog vetresten op, daarom moet je alle gietramen eerst wassen met gewoon vaatwasmiddel. Na een tijdje weken mag het eruit, spoel je het schoon, en dit leidt tot dit:


... En dan duurt het weer minstens een paar uur.

Vroeger was alles beter. Vroeger zat ik met een aardappelschiller onderdeeltjes los te snijden. Verder lijmde je wat, je schilderde, en uiteindelijk deed je de decals erop. Inmiddels is het aantal handelingen behoorlijk toegenomen. Om te beginnen is overzicht alles. Daarom zorg ik altijd voor kopieën van de handleiding, die ik op mijn whiteboard op kan hangen. Zoals je bij het schilderen van een huis grondverf gebruikt, is er ook grondverf, in een spuitbus, voor modelbouw. Van Tamiya, Japans, dus behoorlijk prijzig. Dit zorgt voor een aantal keuzes die je moet maken. Modellijm werkt goed tussen plastic en plastic, maar veel slechter als één of beide oppervlakten al geschilderd zijn. Waar mogelijk wil je dus zoveel mogelijk dingen al lijmen vóórdat ze in de grondverf gaan. Verder weet iedere schilder dat je voor je iets met een muur kunt doen, je moet voegen. Dat is ook zo bij modelbouw. De zéér dure Japanse merken hebben vaak de allerbeste pasvorm. Maar de gewone sterveling die graag genoegen neemt met een goede Revell-doos zoals degene waar ik nu aan werk, zal allerlei naden en andere openingen moeten vullen. Dat kan je gewoon met allesvoeger doen van de bouwmarkt, hoewel de dure merken je uiteraard graag anders willen doen geloven.

Maar mijn meest favoriete hulpmiddel is iets dat helemaal niet voor modelbouw bedoeld is: posterbuddy! Posterbuddy is een soort kleefgom van Pritt. Het hecht goed maar laat ook weer zonder problemen los van een oppervlak. Eventuele restjes rol je gewoon met een bolletje eraf tot alles los heeft gelaten. Dat helpt enorm, want kleine onderdeeltjes (de schaal van deze doos is 1/144, dus dat zijn er veel) schieten zo weg als je ze lukraak uitknipt met een tang. Dus eerst zorg je dat een onderdeel, in dit geval een stuurwiel, in de gom zit:










Daarna knip je het plastic door, en houd je het onderdeeltje veilig over. Hierna kan je er weer mee verder werken. Ik zal jullie niet vermoeien met nog meer details. Al dit soort trucs heb ik in de loop van de jaren geleerd van andere bouwers. Wat dat betreft vraag ik me echt af hoe bouwers dat 20, 30 jaar geleden deden. Als je een hobby hebt is internet echt een uitkomst.

Een deel van jullie cadeau is inmiddels al aan het drogen, zoals je hieronder kunt zien. De mooiste dingen zitten bij deze doos trouwens aan de buitenkant. De binnenkant is behalve het cockpitdeel "leeg". Bovendien zal van de cockpit niet heel veel te zien zijn straks door de kleine venstertjes. Maar goed, eerst maar eens kijken hoe dit gaat lopen.